Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • as·so·ci·eer·de

Werkwoord

vervoeging van
associëren

associeerde

  1. enkelvoud verleden tijd van associëren
    • Ik associeerde. 
    • Jij associeerde. 
    • Hij, zij, het associeerde. 
     Dit was de eerste keer dat zij deze vakantie met plezier associeerde.[1]

Verwijzingen