Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • as·sis·teer

Werkwoord

vervoeging van
assisteren

assisteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van assisteren
    • Ik assisteer. 
  2. gebiedende wijs van assisteren
    • Assisteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van assisteren
    • Assisteer je?