Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • as·sem·bler
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Engels
enkelvoud meervoud
naamwoord assembler assemblers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de assemblerm

  1. (informatica) programma dat een assembleertaal (programmeertaal) vertaalt naar machinetaal
Vertalingen

Gangbaarheid

60 % van de Nederlanders;
52 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be