Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • as·falt·pa·pier
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord asfaltpapier
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het asfaltpapiero

  1. (bouwkunde) flexibele, waterdichte dakbedekking waarin teer is verwerkt
     Ik spijkerde een stuk asfaltpapier over het dak om het waterdicht te maken en legde er een paar oude dekens in om op te liggen.[2]
     De meeste woningen hadden een lessenaarsdak met asfaltpapier en een aanleunplee.” Walcheren telt nog ongeveer dertig van dergelijke „monumenten van bescheidenheid”, weet de vice-voorzitter van de Boerderijenstichting Zeeland. „Ze zijn nu vaak in gebruik als opslagruimte of kippenhok.”[3]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Henning Mankell (vert.Clementine Luijten)
    “Italiaanse schoenen” (2011), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044521832
  3.   Weblink bron
    Willem H. Smith
    “Bevrijdingsbommen gaven golven vrij spel” (5 maart 2004), Reformatorisch Dagblad