Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ar·men·goed
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord armengoed armengoederen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het armengoedo

  1. goederen waarmee de armen door de diaconie worden onderhouden

Gangbaarheid

66 % van de Nederlanders;
59 % van de Vlamingen.[2]


Verwijzingen