Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aqua·duct
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘waterleiding op een gemetselde boog’ voor het eerst aangetroffen in 1599 [1]
  • Van het Latijnse aquaeductus (waterleiding) (aqua met het achtervoegsel -duct) [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord aquaduct aquaducten
verkleinwoord aquaductje aquaductjes

Zelfstandig naamwoord

het aquaducto

  1. brug waarmee een kanaal over een uitholling in het terrein wordt geleid
  2. waterleiding bestaande uit een gemetseld kanaal, of lopend over gemetselde bogen, ofwel ondergronds
     We liepen boven op het LA Aquaduct, een lange buis van meer dan 4 meter doorsnee, die Los Angeles van water uit de bergen voorziet.[3]
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen