apsis
Niet te verwarren met: abscis |
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ap·sis
Woordherkomst en -opbouw
- via Latijn apsis van Oudgrieks ἁψίς (hapsís) "boog, gewelf", in de betekenis van ‘halfronde uitbouw in kerken’ aangetroffen vanaf 1858 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | apsis | apsissen |
verkleinwoord | apsisje | apsisjes |
Zelfstandig naamwoord
de apsis v
- halfronde uitbouw die het koor van een kerk afsluit
- Ik kon het woord "apsis" echt niet terugvinden in het woordenboek, mevrouw.
Schrijfwijzen
- absis (variant in de officiële spelling tot 1996)
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord apsis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "apsis" herkend door:
37 % | van de Nederlanders; |
49 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ apsis op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "apsis" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be