apenappel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- apen·ap·pel
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van aap zn en appel zn met het invoegsel -en- , geschreven met -en- volgens spellingregel 8.A [1]
- [1]: eenmaal aangetroffen [2]
- [2]: leenvertaling van Indonesisch jambu monyet [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | apenappel | apenappels |
verkleinwoord | apenappeltje | apenappeltjes |
Zelfstandig naamwoord
de apenappel m
- (Suriname) varkensgom Clusia flava , een soort boom
- (Nederlands-Indië) (vrucht van) kasjoeboom Anacardium occidentale
-
1. De apenappel (Clusia flava).
-
2. De apenappel (Anacardium occidentale).
Schrijfwijzen
- ape-appel (officiële spelling tussen 1996 en 2006)
Opmerkingen
- Het begrip lijkt in verschillende talen te worden gebruikt bij bomen waarvan de vruchten niet geschikt zijn voor menselijke consumptie. Bovenstaande betekenissen zijn vermoedelijk niet uitputtend.
Gangbaarheid
- Het woord 'apenappel' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ apenappel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Westeroüen van Meeteren“Surinaamsche planten en cultuurgewassen, boomen en houtsoorten” (1883), J.H. de Bussy, p. 17 op Delpher
- ↑ Weblink bron Willem Louis Sturler“Proeve eener beschrijving van het gebied van Palembang, (zuid-oostelijk gedeelte van Sumatra)” (1848), J. Oomkens, Groningen, p. 144 op Delpher