Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ant·woor·den
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
antwoorden
/ˈɑnt.ʋɔːr.də(n)/
antwoordde
/ˈɑnt.ʋɔːr.də/
geantwoord
/ɣə.ʔˈɑnt.ʋɔːrt/
zwak -d volledig

Werkwoord

antwoorden

  1. inergatief het geven van een antwoord
    • Heb jij hem al geantwoord? 
    • De leerlingen antwoordden zonder fouten op de vraag van de leraar. 
     `U kunt krijgen wat u hebben wilt, goede vrouw,' antwoordde Sint rustig. `Dan wil ik jouw mooie, rooie mantel hebben, hè, hè, hè!'[2]
     En wat kon hij daar in godsnaam op antwoorden? Ze had een grote fles cognac in huis. En wat maakte het uit, het was nog vroeg.[3]
Vaste voorzetsels
  • antwoorden op
Verwante begrippen

Verwijzingen

Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

de antwoordenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord antwoord

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. antwoorden op website: Etymologiebank.nl
  2. “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat  , p. 13
  3. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Blauwe ster” (2016), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044628265
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Achterhoeks

Zelfstandig naamwoord

antwoorden

  1. meervoud van antwoord
Synoniemen


Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

antwoorden

  1. meervoud van antwoord
Synoniemen


Sallands

Zelfstandig naamwoord

antwoorden

  1. meervoud van antwoord


Twents

Zelfstandig naamwoord

antwoorden

  1. meervoud van antwoord
Synoniemen