Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • an·ti·cli·max
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘teleurstellende afloop’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
  • Afgeleid van climax met het voorvoegsel anti- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord anticlimax anticlimaxen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de anticlimaxm

  1. (letterkunde) een weinig spannende, soms teleurstellende ontknoping van het verhaal
  2. (letterkunde) een opsomming / stijlfiguur waarbij de opgesomde delen geleidelijk in kracht afnemen
  3. (figuurlijk) een onverwachte teleurstelling
    • De wedstrijd was een anticlimax. 
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen