anticipatie
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: anticipatie (hulp, bestand)
Woordafbreking
- an·ti·ci·pa·tie
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘het vooruitgrijpen’ voor het eerst aangetroffen in 1502 [1]
- Naamwoord van handeling van anticiperen met het achtervoegsel -atie [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | anticipatie | anticipaties |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- (algemeen) het vooruitlopen op iets
- (juridisch) het vervroegen van de rechtszitting
- ▸ Het recht van anticipatie geeft de gedaagde de mogelijkheid de eerste zittingsdag te vervroegen indien hij meent dat eiser op te lange termijn dagvaardt.[4]
- (financieel) beschikking over pas later inbare of vervallende bedragen
Antoniemen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord anticipatie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "anticipatie" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[5] |
Meer informatie
- Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "anticipatie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ anticipatie op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “IV.1.2.5.0.10 Exploot van anticipatie door gedaagde”
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be