Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • an·kert

Werkwoord

vervoeging van
ankeren

ankert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ankeren
    • Jij ankert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ankeren
    • Hij ankert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van ankeren
    • Ankert!