Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • amu·seert

Werkwoord

vervoeging van
amuseren

amuseert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van amuseren
    • Jij amuseert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van amuseren
    • Hij amuseert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van amuseren
    • Amuseert!