Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • am·bu·la·to·ri·um
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ambulatorium ambulatoria
ambulatoriums
verkleinwoord ambulatoriumpje ambulatoriumpjes

Zelfstandig naamwoord

het ambulatoriumo

  1. (medisch) een centrum voor ambulante zorg, polikliniek
  2. een onderdeel van een abdij, kapittelkerk of kathedraal, meestal een vierkant van overdekte gangen met arcades rondom een open binnenplaats, heel geschikt om wandelend te mediteren
Synoniemen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen