Nederlands

Woordafbreking
  • ama·tri·ce
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord amatrice amatrices
verkleinwoord amatricetje amatricetjes

Zelfstandig naamwoord

de amatricev

  1. vrouw die iets als hobby doet en dus niet beroepsmatig
     Prinses Wilhelmina mag inderdaad, in de oorspronkelijke en zinrijke betekenis van het woord, een „amatrice” heten, wel te onderscheiden van een „dilettante”.[2]
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Phoenix” (1948), Phoenix: maandschrift voor beeldende kunst


Frans

Uitspraak
Woordafbreking
  • a·ma·tri·ce
  enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
mannelijk   amateur     l'amateur     amateurs     les amateurs  
vrouwelijk   amatrice     l'amatrice     amatrices     les amatrices  

Zelfstandig naamwoord

amatrice v

  1. amatrice, vrouwelijke amateur


Italiaans

Uitspraak
  • IPA: /a.ma.ˈtri.t͡ʃe/
Woordafbreking
  • a·ma·tri·ce

Zelfstandig naamwoord

enkelvoud meervoud
amatrice amatrici

amatrice v

  1. amatrice, vrouwelijke amatore