Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • alar·me·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
alarmeren
alarmeerde
gealarmeerd
zwak -d volledig

Werkwoord

alarmeren

  1. overgankelijk door alarm oproepen of bijeenroepen
    • De politie alarmeerde de brandweer na het ongeluk. 
  2. overgankelijk in opschudding brengen
    • Gealarmeerd door de Spaanse successen besloot koningin Elizabeth van Engeland tussen beide te komen in het conflict. 
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be