Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aids·ga·la
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aidsgala aidsgala's
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het aidsgalao

  1. (medisch) een feest waar men geld inzamelt voor de bestrijding van aids
    • De saxofoon van de voormalige Amerikaanse president Bill Clinton heeft op een aidsgala in het Franse Cannes 130.000 euro opgebracht. In totaal leverde de veiling 4,5 miljoen euro op. Dat heeft een woordvoerder van de aidshulporganisatie AmFar vrijdag bekendgemaakt.[1] 
    • „Toen belde een kliniek uit Den Haag: ‘Wij gaan ons richten op cosmetische chirurgie. Wij zoeken iemand die pr kan doen en ons boegbeeld wordt.’ Ineens werd ik op allerlei dingen uitgenodigd: ‘Wil Marijke naar een haringparty komen? Naar een aidsgala? Een commercial doen?’ Ik stond in alle bladen, het ging maar door. Voor mij was het een speeltuin, ik was gek op aandacht en die kreeg ik. Niet iedereen vond dat leuk. Op vergaderingen vroegen artsen zich af of ik wel het goede uithangbord was. ‘Is ze nou voor ons of voor zichzelf bezig?’[2] 

Gangbaarheid

Verwijzingen