Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • agi·ta·tor
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord agitator agitatoren
agitators
verkleinwoord agitatortje agitatortjes

Zelfstandig naamwoord

de agitatorm [3]

  1. onruststoker
  2. tijdens het rijden langzaam draaiende trommel voor het vervoer van betonspecie
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

80 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen