Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ag·gre·ga·tie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aggregatie aggregaties
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de aggregatiev

  1. samenvoeging
  2. (medisch) samenklontering
Vertalingen

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen