afwinding
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- af·win·ding
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van afwinden met het achtervoegsel -ing[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afwinding | afwindingen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de afwinding v
- het afspoelen van een draad van een klos of haspel
- stil en doods
Antoniemen
- [2] opwinding
Gangbaarheid
- Het woord 'afwinding' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afwinding" herkend door:
55 % | van de Nederlanders; |
63 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be