Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·weert

Werkwoord

vervoeging van
afweren

afweert

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afweren
    • ... dat jij afweert. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afweren
    • ... dat hij afweert.