Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·wacht

Werkwoord

vervoeging van
afwachten

afwacht

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afwachten
    • ... dat ik afwacht. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afwachten
    • ... dat jij afwacht. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afwachten
    • ... dat hij afwacht.