Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·ton·nen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aftonnen
tonde af
afgetond
zwak -d volledig

Werkwoord

aftonnen

  1. overgankelijk (scheepvaart) een vaarwater geheel met tonnen afbakenen
    • Dit vaarwater mag wel afgetond worden. 

Gangbaarheid