Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·stu·deert

Werkwoord

vervoeging van
afstuderen

afstudeert

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afstuderen
    • ... dat jij afstudeert. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afstuderen
    • ... dat hij afstudeert.