Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·stu·deer·den

Werkwoord

vervoeging van
afstuderen

afstudeerden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afstuderen
    • ...dat wij afstudeerden. 
    • ...dat jullie afstudeerden. 
    • ...dat zij afstudeerden.