Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·stel·de

Werkwoord

vervoeging van
afstellen

afstelde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van afstellen
    • ... dat ik afstelde. 
    • ... dat jij afstelde. 
    • ... dat hij, zij, het afstelde.