Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·stamp·te

Werkwoord

vervoeging van
afstampen

afstampte

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van afstampen
    • ... dat ik afstampte. 
    • ... dat jij afstampte. 
    • ... dat hij, zij, het afstampte. 

Gangbaarheid