Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·stampt

Werkwoord

vervoeging van
afstampen

afstampt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afstampen
    • ... dat jij afstampt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afstampen
    • ... dat hij afstampt. 

Gangbaarheid