Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·sprak

Werkwoord

vervoeging van
afspreken

afsprak

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van afspreken
    • ... dat ik afsprak. 
    • ... dat jij afsprak. 
    • ... dat hij, zij, het afsprak. 


Manado-Maleis

Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

afsprak

  1. afspraak

Werkwoord

afsprak

  1. afspreken, een afspraak maken