• af·spie·gelt
vervoeging van
afspiegelen

afspiegelt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afspiegelen
    • ... dat jij afspiegelt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afspiegelen
    • ... dat hij afspiegelt.