Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·schijnt

Werkwoord

vervoeging van
afschijnen

afschijnt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afschijnen
    • ... dat jij afschijnt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afschijnen
    • ... dat hij afschijnt. 

Gangbaarheid