afscheid

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  afscheid    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• af·scheid

Woordherkomst en -opbouw

• In de betekenis van ‘het scheiden’ voor het eerst aangetroffen in 1450
• uit het Middelnederlands

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	afscheid	-
verkleinwoord	afscheidje	afscheidjes

Zelfstandig naamwoord

het afscheid o

1. een begroeting bij het elkaar verlaten

   • Bij een afscheid kun je beter zeggen tot ziens dan vaarwel, want bij vaarwel denk je iemand nooit weer te zullen ontmoeten. 
   • Plotseling voelde hij dat het tijd werd afscheid van de oude man te nemen en een poging te doen om de andere oever te bereiken. 

   ▸ Het afscheid van de gestorven graaf is officieel een privéaangelegenheid. Maar een rouwstoet met vijfhonderd genodigden die van de Grote Kerk in het centrum van Almelo naar het mausoleum op het grafelijke landgoed ten oosten van de stad wandelt is ook een publieke aangelegenheid.

   ▸ Ze namen afscheid als de beste vrienden met wederzijds eerbetoon.

Verwante begrippen

• adieu, vaarwel, tot ziens

Hyponiemen

• ten afscheid

Afgeleide begrippen

   

afscheidnemen afscheidneming afscheidsbezoek afscheidsbijeenkomst afscheidsborrel afscheidsbrief afscheidsbundel afscheidscadeau afscheidsceremonie afscheidscollege afscheidsconcert afscheidsdans afscheidsdienst afscheidsdiner afscheidsdrink afscheidsduel afscheidsfeest afscheidsgeschenk afscheidsgesprek afscheidsgroet afscheidshuis afscheidsinterview afscheidskus afscheidslied afscheidslunch afscheidsmaal afscheidsplechtigheid afscheidspreek afscheidspremie afscheidsreceptie afscheidsrede afscheidsritueel afscheidsscène afscheidsspeech afscheidstentoonstelling afscheidstoespraak afscheidstour afscheidstournee afscheidsvideo afscheidsviering afscheidsvoorstelling afscheidswedstrijd afscheidswoord

Uitdrukkingen en gezegden

• Afscheid nemen

Vertalingen

    1. een begroeting bij het elkaar verlaten   

Duits: Abschied (de) m Engels: parting (en), farewell (en), good-bye (en), goodbye (en) Fins: jäähyväiset (fi) Frans: adieu (fr) m Italiaans: congedo (it) m

Noors: avskjed (no) Pools: pozegnanie (pl) o Russisch: прощание (ru) o Spaans: despedida (es) v, adiós (es) m

Werkwoord

vervoeging van
afscheiden

afscheid

1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afscheiden
   

   • ... dat ik afscheid. 

2. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zich afscheiden
   

   • ... dat ik me afscheid. 

Gangbaarheid

• Het woord afscheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afscheid" herkend door:

100 %	van de Nederlanders;
100 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.