Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·ren·den

Werkwoord

vervoeging van
afrennen

afrenden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afrennen
    • ...dat wij afrenden. 
    • ...dat jullie afrenden. 
    • ...dat zij afrenden. 

Gangbaarheid