• af·pin·gelt
vervoeging van
afpingelen

afpingelt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afpingelen
    • ... dat jij afpingelt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afpingelen
    • ... dat hij afpingelt.