Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·le·zing
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aflezing aflezingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de aflezingv

  1. het aflezen van iets
    • Die histonen zijn ook eiwitten. Ze spelen een rol bij het aflezen van genen. De Amerikaanse biologen ontdekten dat de zandraketschakelaar EBS werkt via twee specifieke histonen. De eerste remt aflezing van de genen die bij de ontwikkeling van bloemen betrokken zijn, de tweede stimuleert ze juist. Beide histonen kunnen zich afwisselend aan EBS binden. Als het tijd is om te bloeien, verandert EBS iets van vorm, zodat het histon voor bloemontwikkeling zich makkelijker kan hechten. [2] 
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

77 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen