Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·koopt

Werkwoord

vervoeging van
afkopen

afkoopt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afkopen
    • ... dat jij afkoopt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afkopen
    • ... dat hij afkoopt.