Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·klim·men
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

afklimmen [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afklimmen
klom af
afgeklommen
klasse 3 volledig
  1. afdalen waarbij men ook de handen moet gebruiken
    • Ik had bij die benoeming van mijn hoge ladder moeten afklimmen, afstand moeten nemen en moeten beseffen dat het niet iedereen is gegeven thuis te raken in dit vak. [3] 
    • Tijdens de jaarlijkse diploma-uitreikingen blééf Laurens van der Graaff het podium op- en afklimmen; geen docent werd zo vaak door eindexamenkandidaten gevraagd hun 'afscheidspraatje' te verzorgen als hij. [4] 
     Mag ik een blik op de motor werpen? Ik zei geen ja en geen nee, zelf kon ik alleen de achterbank op en afklimmen en wist niet eens wat je moest doen om een blik op de motor te werpen.[5]
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

77 % van de Nederlanders;
70 % van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen

  1. afklimmen op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Het Parool 1 oktober 2009 'Sorry dat ik besta'
  4. Het Parool Merel Straathof8 oktober 2014 Lezing als eerbetoon aan leraar Laurens die omkwam bij ramp MH17
  5. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044632767
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be