Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·keu·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afkeuren
keurde af
afgekeurd
zwak -d volledig

Werkwoord

afkeuren

  1. niet geschikt verklaren
    • De zieke man werd door de bedrijfsarts afgekeurd voor zijn werk. 
  2. iets niet goed vinden
    • Ik moet dit gedrag van jou afkeuren, ik kan het niet goedkeuren. 
Synoniemen
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be