Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·ge·scho·ten
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van: afschieten…
verbogen vorm: afgeschotene

afgeschoten

  1. voltooid deelwoord van afschieten
     Het kon namelijk niet anders of er zou verbaal vuurwerk worden afgeschoten.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen