afgemetenheid
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- af·ge·me·ten·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afgemetenheid | afgemetenheden |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- het deftig of gedwongen zijn
- ▸ Nu was er geen sprake van onuitgeslapen, doffe ogen, noch van geveinsde diepe nadenkendheid: zijn ronde, scherpe haviksogen keken geestdriftig en enigszins minachtend voor zich uit, kennelijk zonder ergens op te blijven rusten, hoewel in zijn bewegingen nog altijd de vroegere traagheid en afgemetenheid lag.[2]
- iets wat heel deftig is
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord 'afgemetenheid' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1