Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·ge·brok·kel·de

Bijvoeglijk naamwoord

afgebrokkelde

  1. verbogen vorm van de stellende trap van afgebrokkeld

Werkwoord

vervoeging van: afbrokkelen…
verbogen vorm: afgebrokkeldee

afgebrokkelde

  1. verbogen vorm van afgebrokkeld, voltooid deelwoord van afbrokkelen

Gangbaarheid