Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·ge·be·ten
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van: afbijten…
verbogen vorm: afgebetene

afgebeten

  1. voltooid deelwoord van afbijten
     De daaropvolgende zinnen klonken afgebeten.[1]

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen