Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·danst

Werkwoord

vervoeging van
afdansen

afdanst

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afdansen
    • ... dat jij afdanst. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afdansen
    • ... dat hij afdanst. 

Gangbaarheid