adressaat
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- adres·saat
Woordherkomst en -opbouw
- naamwoord van handeling van adresseren en met het achtervoegsel -aat
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | adressaat | adressaten |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- iets of iemand naar wie men een boodschap stuurt
- ▸ Als kind al voelde ik vaak dankbaarheid: voor kleine dingen maar ook voor het leven als geheel. Dat gaf me zo’n intens gevoel dat te groot was om elk ding op zichzelf te bedanken. Maar dankbaarheid vereist wel een adressaat. Zo ben ik God gaan zien.[1]
- (juridisch) organisatie of persoon waarvoor bepaalde regels gelden
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord adressaat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Bidden dat het zin heeft” (02/03/2012), HP de Tijd