Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • adres·saat
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord adressaat adressaten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de adressaatv / m

  1. iets of iemand naar wie men een boodschap stuurt
     Als kind al voelde ik vaak dankbaarheid: voor kleine dingen maar ook voor het leven als geheel. Dat gaf me zo’n intens gevoel dat te groot was om elk ding op zichzelf te bedanken. Maar dankbaarheid vereist wel een adressaat. Zo ben ik God gaan zien.[1]
  2. (juridisch) organisatie of persoon waarvoor bepaalde regels gelden
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Bidden dat het zin heeft” (02/03/2012), HP de Tijd