Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ad·mi·nis·tra·tief
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘m.b.t. de administratie’ voor het eerst aangetroffen in 1805 [1]
  • afgeleid van administratie met het achtervoegsel -ief
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen administratief administratiever administratiefst
verbogen administratieve administratievere administratiefste
partitief administratiefs administratievers -

Bijvoeglijk naamwoord

administratief

  1. (bedrijfskunde) betrekking hebbend op administratie
  2. (juridisch) de taak en uitoefening van het bestuur betreffend
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen