Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ad·ju·di·ceert

Werkwoord

vervoeging van
adjudiceren

adjudiceert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van adjudiceren
    • Jij adjudiceert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van adjudiceren
    • Hij adjudiceert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van adjudiceren
    • Adjudiceert! 

Gangbaarheid