Nederlands

 
achtergrondkoor
Uitspraak
Woordafbreking
  • ach·ter·grond·koor
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord achtergrondkoor achtergrondkoren
verkleinwoord achtergrondkoortje achtergrondkoortjes

Zelfstandig naamwoord

het achtergrondkooro

  1. (muziek) groep zangers die de belangrijkste zanger begeleidt
     Dit lied wil ik op mijn uitvaartdienst, wanneer de mensen de zaal in lopen. Wie niet huilt wanneer het achtergrondkoor erin komt, kan direct vertrekken.[1]
     Zijn eigen hoogtepunten? "Ik heb in mijn eigen bandje gespeeld. Iedereen mocht voor een tientje in het achtergrondkoor. Ook heb ik meegedaan aan een sloepenrace, een fotowedstrijd en bier getapt."[2]
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Renée van Marissing
    “Onze kinderen” (2021), Em. Querido's Uitgeverij  , ISBN 9789021414461
  2.   Weblink bron “Serious Request 2014: 12.380.438 euro” (24-12-2014), NOS