Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ach·ter·aan
Woordherkomst en -opbouw

Bijwoord

achteraan

  1. aan de achterkant
    • Je kunt de vuilnisbak hier niet vooraan de straat zetten, maar wel achteraan het fietspad. 
  2. het achtereinde
    • Hij stond helemaal achteraan de rij, alle andere mensen waren aan het voordringen. 
  3. direct volgend op iets
     Het logische ‘voor wie dan wel? ’ kwam daar direct achteraan.[1]
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen