Nederlands

 
v/m 1.: Een hele en een doorgesneden abrikoos.
 
m 1.: Een abrikoos in Duitsland.
Uitspraak
Woordafbreking
  • abri·koos
Woordherkomst en -opbouw
  • van Frans abricots (abrikozen) dat geïnterpreteerd is als een enkelvoudige vorm, in de betekenis van ‘vrucht’ aangetroffen vanaf 1625 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord abrikoos abrikozen
verkleinwoord abrikoosje abrikoosjes

Zelfstandig naamwoord

de abrikoosv / m

  1. (fruit) vrucht van de boom Prunus armeniaca  
    • Abrikozen smaken heerlijk door de yoghurt. 

abrikoos m

  1. (bloemplanten) bepaald soort boom, Prunus armeniaca  . Er bestaan soortkruisingen tussen de abrikoos en de Japanse pruim. Deze soortkruisingen kregen namen als plumcot, aprium en pluot
Synoniemen
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen