abführten
Duits
Uitspraak
- IPA: /ˈapfyːɐ̯tn̩/, (duidelijk uitgesproken) /ˈapfyːɐ̯tən/
Woordafbreking
- ab·führ·ten
Werkwoord
abführten
- (bijzin) eerste persoon meervoud aantonende wijs verleden tijd van abführen
- (bijzin) derde persoon meervoud aantonende wijs verleden tijd van abführen
- (bijzin) eerste persoon meervoud aanvoegende wijs II verleden tijd van abführen
- (bijzin) derde persoon meervoud aanvoegende wijs II verleden tijd van abführen